Sociaaleconomische gezondheidsverschillen zijn een veelkoppig monster. We bestrijden dit nu met moeilijke, weinig toegankelijke regelingen, vinden Marcel Vonk en Erik Dannenberg. Zij pleiten voor een integrale gebiedsgerichte aanpak op lange termijn.
Marcel Vonk en Erik Dannenberg ontmoeten elkaar nabij station Overvecht. Een toepasselijke locatie voor een dialoog over sociaaleconomische gezondheidsverschillen, vindt Vonk. ‘We zitten hier letterlijk op een grens. Aan de ene kant van het spoor leef je zo’n 10 jaar in een slechtere gezondheid dan aan de andere. Je kansen zijn kleiner. Want je woont in een ongezonde omgeving met slechtere lucht, meer lawaai en minder veiligheid. Dat zorgt voor stress en maakt je sneller ziek.’ Volgens Dannenberg zijn sociaaleconomische gezondheidsverschillen een hardnekkig probleem dat al 30 jaar bestaat. ‘De groep in armoede zit muurvast. Ze leven 15 jaar langer ongezond en overlijden 7 jaar eerder. Dat betekent ook verlies van levensgeluk. Hun kans om bijvoorbeeld een gezonde opa of oma te worden is beduidend kleiner.’
Deze kloof kleiner maken is een gedeelde missie van Vonk en Dannenberg, ontdekken we als de dialoog begint. Dit komt voort uit wat zij zelf meemaakten. Vonk vertelt hierover als eerste. Zijn leven kende een valse start. Net een maand oud scheidden zijn ouders en woonde de kleine Vonk een jaar bij oma op zolder. Opgroeien en onderwijs werden een enorme opgave vanwege problemen zoals schulden. Op zijn zestiende kwam deze problematiek tot een climax. ‘Rondom mijn examens stonden we op het punt om uit ons huis gezet te worden. Stroom en gas werden afgesloten. We moesten letterlijk leren bij kaarslicht. We konden gelukkig een aggregaat op de kop tikken, maar als dat in je badkamer staat te denderen, leert dat niet lekker. Mijn gezondheid leed eronder. Ik had stress en ontspande me niet, ook omdat er geen geld was voor een sportclub. Ik kreeg gebitsproblemen omdat we – vanwege schaamte van mijn moeder – niet naar de tandarts gingen. Op mijn twintigste vluchtte ik het huis uit vanwege doorlopende ruzies. Ik heb hier toen in Overvecht nog een jaar fijn gewoond, totdat ik dakloos werd. Dat ben ik ongeveer 3 jaar geweest. Het viel mij destijds op dat de beslissers mijn leefwereld totaal niet kenden. Daarom stelde ik mij op mijn 23ste kandidaat voor de gemeenteraad in Utrecht en werd raadslid. Zo heb ik mij langzaam kunnen ontworstelen aan de armoede.’ Na zijn raadsperiode werkte hij voor belangenorganisaties voor dak- en thuislozen zoals U-2B Heard en stichting Goud. Ook adviseerde hij het Nationaal Plan Dakloosheid. Tegenwoordig is Vonk in dienst van Van Oort & Van Oort Public Affairs, waar hij onder meer opdrachten doet voor Nationaal Fonds Kinderhulp.
Dannenberg uit diep respect voor hoe Vonk, ondanks die valse start, in het leven staat. Ook hij heeft in zijn jonge jaren het nodige moeten doorstaan. Tijdens zijn tienerjaren werd zijn vader eerst blind en kreeg daarna een hartaanval en longkanker. ‘Hij was niet zo goed in het omgaan met zijn beperkingen. Op mijn zestiende overleed hij. Toen uit een test bleek dat ik interesse had voor bestuurlijke en sociale beroepen, koos ik voor de Sociale Academie en brak met de orthodoxe geloofsgemeenschap waar ik uit afkomstig was. Zo verloor ik in één klap mijn totale netwerk. Mijn eerste werkgever was het Leger des Heils. Daar ging ik werken met de zwaarste verslaafden. Het lukte om velen van hen te helpen tot totaal ander gedrag te komen. Het geheim was dat het zo op de relatie gericht was. De directeur – een vader voor mij – gaf zijn schoenen bijvoorbeeld aan een dakloze die hij hielp. In mijn negentienjarige loopbaan bij het Leger des Heils heb ik ondervonden hoe moeilijk mensen het soms hebben. Zo zag ik kinderen met zwarte stompjes in hun mond. Zij dronken alleen nog suikerwater om, ondanks de honger, in slaap te kunnen vallen. Het Leger des Heils heeft mij diep gevormd. Daar leerde ik oordeelloos luisteren. Het uitgangspunt was: het verhaal van de mens is het vertrekpunt voor de hulp. Als een plantje verwelkt, ligt dat niet aan het plantje. Dan staat het gewoon niet op de goeie plek in de tuin.’ Na zijn periode als hulpverlener werkte Dannenberg onder meer als wethouder Zorg en Publieke Gezondheid in Zwolle. Tegenwoordig is hij lid van de Raad voor de Volksgezondheid & Samenleving en voorzitter van de ZonMw-commissie Wat werkt voor de jeugd. Door de jaren heen is zijn focus veranderd. ‘Toen ik in de uitvoering werkte, richtte ik mij op individuele oplossingen. Toen ik in het beleid kwam, ben ik meer gaan kijken: wat zijn de patronen waardoor zoveel mensen aan lagerwal raken? Mensen worden naar buiten geduwd door mechanismen, zoals oplopende kosten door schulden en een chaotische administratie.’
Marcel Vonk
Heeft zich langzaam kunnen ontworstelen van de armoede. Hij werkt nu voor Van Oort & Van Oort Public Affairs waar hij onder andere projecten voor Nationaal Fonds Kinderhulp begeleidt.
Vonk en Dannenberg vinden dat de huidige aanpak van gezondheidsverschillen en armoede weinig effectief is. Dit heeft te maken met de wirwar aan regelingen.
Dannenberg: ‘De stad Utrecht alleen al telde 50 inkomensondersteunende regelingen. Mensen moeten gemiddeld 13 regelingen bij elkaar sprokkelen om rond te komen. En er zitten allemaal gemene valletjes in. Bij de ene regeling mag je wat sparen, bij de andere word je dat aangerekend. Om dat te doorgronden, moet je een hoogopgeleide boekhouder zijn.’
Vonk: ‘En dat vragen we van mensen bij wie het IQ door de stress met 15 punten kan kelderen.’‘We investeren tonnen in hulpverleners maar vergeten te investeren in de basis: dag- en nachtritme, gezond eten en iets te doen hebben.’
Dannenberg: ‘We willen deze mensen die in de stress zitten ongezond gedrag, zoals roken, afleren. Dat is alleen niet het juiste moment. Als een soldaat in een loopgraaf de kogels om de oren vliegen, moet je die niet vragen om te stoppen met roken. Zo is het ook met gezond eten. Wie geen geld heeft, kiest niet voor broccoli maar voor een frikandel. Je gaat vet-, zout- en suikerrijk voedsel eten. Dan heb je even geen honger meer.’
Vonk: ‘In zo’n stresssituatie speelt ook mee dat je energie wilt sparen. Broccoli moet je koken, snijden en je moet er een gerecht omheen verzinnen. Met een diepvrieszak patat, een doos frikandellen en een zak appelen, kun je een week vooruit. De tijd die overblijft heb je nodig voor hulpverleners.’
Dannenberg: ‘We investeren tonnen in hulpverleners maar vergeten te investeren in de basis: dag- en nachtritme, gezond eten en iets te doen hebben.’
Hoe kan het dat het beleid onvoldoende aansluit op wat werkelijk nodig is?
Vonk: ‘Omdat de beleidsmaker in de toren niet de buurman is van degene voor wie het beleid is bedoeld. Ik denk dat daar de basis ligt waarom het zo ver uit elkaar is gaan lopen. Dat was in de tijd van de verzuiling anders. Toen kwamen mensen van verschillende inkomensniveaus elkaar meer tegen en hielpen elkaar vaker in steunnetwerken. In deze op het individu gebaseerde samenleving word je sneller op achterstand gezet. Het systeem vraagt steeds meer. Mensen raken daardoor gedesillusioneerd en kloppen niet meer aan bij de overheid voor ondersteuning.’
Dannenberg: ‘Binnen de zuilen waren sterk en zwak meer verbonden dan nu. Als je op zondagochtend de kerk verliet, dan had je de wijkagent, de huisarts of de leerkracht die jou en je gezin kenden. De wijkzorg, het maatschappelijk werk en de verzorgingshuizen van vroeger zijn in de samenleving ontstaan. Later is dat maatschappelijk weefwerk uit elkaar getrokken. Nu is zorg en welzijn vooral een verantwoordelijkheid van professionals. Taken van de lokale samenleving zijn diensten van instanties geworden. We werken nu volgens een compromis van links en rechts: een hoog voorzieningenniveau met een erg complexe toegang. Dit heeft geleid tot een disfunctioneel doolhof van regelingen waarin mensen verzuipen. Laten we daarmee stoppen.’
Vonk: ‘Die regelzucht leidt tot absurde situaties. Zo passen we in de Wet maatschappelijke ondersteuning een zelfredzaamheidscriterium toe op dakloze mensen. Als jij 2 ton op de bank hebt en huishoudelijke hulp nodig hebt, dan krijg je die, omdat je niet zelfredzaam genoeg bent. Als je dakloos bent, krijg je geen opvang of ondersteuning, omdat je zelfredzaam bent.’
Dannenberg: ‘We focussen nu, bijvoorbeeld in het zorgstelsel, veel te veel op de persoon en te weinig op het collectief. We zijn goed in bulkwerk maar erg slecht in mensen en wijken met multi-problematiek.’
Is er een voorbeeld van een voorziening die jullie wel aanspreekt?
Dannenberg: ‘Ja. De gemeentelijke regeling rond het Bouwdepot voor kwetsbare jongeren die dakloos zijn of dreigen te worden. Deze biedt een jaar lang maandelijkse financiële steun om aan je toekomst te werken. De jongeren die daar recht op hebben, krijgen gewoon het bestaansminimum. Er zitten geen eisen aan. Na afloop blijkt bijna de helft naar school te gaan, schulden af te lossen en het sociaal netwerk te herstellen. Ze wonen allemaal.’
Vonk: ‘Jammer genoeg zegt dit kabinet (op het moment van het interview is het kabinet-Schoof nog niet gevallen, red.) tegen de gemeentes die dit doen: leuk dat het werkt, maar dit mag niet, omdat het meer is dan de bijstand. Dus u mag stoppen.’
Is het stoppen van zo’n regeling te rijmen met de aandacht voor bestaanszekerheid in de landelijke politiek?
Vonk: ‘Absoluut niet.’
Dannenberg: ‘Het is jammer dat gemeenten openlijk goede sier maakten met de resultaten en kritiek leverden op de Rijksoverheid. Anders was het misschien onder de kabinetsradar gebleven.’
Erik Dannenberg
Na zijn werk als hulpverlener was hij onder meer wethouder Zorg en Publieke Gezondheid in Zwolle. Tegenwoordig is hij lid van de Raad voor de Volksgezondheid & Samenleving en voorzitter van de ZonMw-commissie Wat werkt voor de jeugd.
Hoe bereiken we de mensen die de hulp het meest nodig hebben?
Dannenberg: ‘Goed beleid begint met het signaal: jullie horen erbij en jullie doen ertoe. De lijn moet zijn dat je nabij bent en vraagt wat mensen werkelijk nodig hebben en waar hun talenten liggen. In welke context komen ze weer tot heling en bloei?’‘Het moet diverser. In politiek en beleid zitten bijna alleen mensen die níet weten wat het betekent om bestaansonzeker te zijn.’
Vonk: ‘Het moet diverser. In politiek en beleid zitten bijna alleen mensen die níet weten wat het betekent om bestaansonzeker te zijn. Bij het maatschappelijk werk zie je ook vooral professionals die in hun omgeving nooit zoiets als een uithuiszetting hebben meegemaakt. Zonder de juiste diploma’s kom je daar niet tussen. Er komt wel wat meer ruimte voor het betrekken van ervaringsdeskundigheid bij beleid. Maar de drempels zijn voor de mensen met een achtergrond zoals ik te hoog om echt mee te mogen doen. Je moet de mazzel hebben om een of twee mensen tegen te komen die zeggen: volgens mij snap jij dit wel.’
Dannenberg: ‘Om goed beleid te maken hebben we wetenschappelijke kennis, professionele kennis en ervaringskennis nodig. En die 3 onderdelen moeten even zwaar wegen.’
Vonk: ‘Dat is nu nog niet zo. De wetenschappelijke kennis van het beleid en de vakkennis van professionals zijn goed vertegenwoordigd. De derde kennisbron – bijvoorbeeld welke patronen spelen als je in zo’n situatie zit – komt er slechts mondjesmaat doorheen.’
Dannenberg: ‘Om als ervaringsdeskundige te bereiken dat ze naar je luisteren moet je vaak eerst op die andere twee gaan lijken.’
Hoe ziet een werkende aanpak eruit?
Dannenberg: ‘Als een stoel op 4 poten. Je moet een zekerheid hebben van inkomen, huisvesting, toegang tot onderwijs en zorg en er moet een vorm zijn van meedoen in de samenleving. In ons RVS-advies Een eerlijke kans op gezond leven hebben we 3 kernadviezen gegeven voor zo’n aanpak. Advies één is dat je een integraal programma nodig hebt. Dus niet met een optocht hulpverleners de wijk in om overgewicht te bestrijden, maar werken aan gezondheid, onderwijs, inkomen, huisvesting en meedoen. Punt twee is een gebiedsgerichte aanpak. Indiceer niet een individu, maar een wijk. De derde is een lange adem. In de wijken waar de problemen het grootst zijn, worden ze gek van het zoveelste kortdurende onderzoeksprojectje. Een minimale termijn waarop je structureel aan die problemen moet werken is 20 jaar, zoals nu gebeurt met de Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid-aanpak. Dat is integraal – met meer ministeries – gebiedsgericht en met een lange termijn. Ik denk dat het wat kan worden als dappere gemeenten hiervoor durven kiezen. Ze moeten zich dan niet laten leiden door de zucht naar verantwoording van de afzonderlijke ministeries, maar door wat echt werkt in de wijk.’
Vonk: ‘Ook de jongeren verdienen onze langdurige en structurele aandacht. Daar is gewoon de meeste winst te halen. Laten we de big five – inkomen, huisvesting, steunnetwerk, school/werk en welzijn – voor hen op orde brengen. Dan denk ik dat je in een aantal generaties dit veelkoppige monster kunt bestrijden.’ ←
Sociaal-economische gezondheidsverschillen zijn een veelkoppig monster. We bestrijden dit nu met moeilijke, weinig toegankelijke regelingen, vinden Marcel Vonk en Erik Dannenberg. Zij pleiten voor een integrale gebiedsgerichte aanpak op lange termijn.
Marcel Vonk en Erik Dannenberg ontmoeten elkaar nabij station Overvecht. Een toepasselijke locatie voor een dialoog over sociaal-economische gezondheidsverschillen, vindt Vonk. ‘We zitten hier letterlijk op een grens. Aan de ene kant van het spoor leef je zo’n tien jaar in een slechtere gezondheid dan aan de andere. Je kansen zijn kleiner. Want je woont in een ongezonde omgeving met slechtere lucht, meer lawaai en minder veiligheid. Dat zorgt voor stress en maakt je sneller ziek.’ Volgens Dannenberg zijn sociaal-economische gezondheidsverschillen een hardnekkig probleem dat al 30 jaar bestaat. ‘De groep in armoede zit muurvast. Ze leven 15 jaar langer ongezond en overlijden 7 jaar eerder. Dat betekent ook verlies van levensgeluk. Hun kans om bijvoorbeeld een gezonde opa of oma te worden is beduidend kleiner.’
Deze kloof kleiner maken is een gedeelde missie van Vonk en Dannenberg, ontdekken we als de dialoog begint. Dit komt voort uit wat zij zelf meemaakten. Vonk vertelt hierover als eerste. Zijn leven kende een valse start. Net een maand oud scheidden zijn ouders en woonde de kleine Vonk een jaar bij oma op zolder. Opgroeien en onderwijs werden een enorme opgave vanwege problemen zoals schulden. Op zijn zestiende kwam deze problematiek tot een climax. ‘Rondom mijn examens stonden we op het punt om uit ons huis gezet te worden. Stroom en gas werden afgesloten. We moesten letterlijk leren bij kaarslicht. We konden gelukkig een aggregaat op de kop tikken, maar als dat in je badkamer staat te denderen, leert dat niet lekker. Mijn gezondheid leed eronder. Ik had stress en ontspande me niet, ook omdat er geen geld was voor een sportclub. Ik kreeg gebitsproblemen omdat we – vanwege schaamte van mijn moeder – niet naar de tandarts gingen. Op mijn twintigste vluchtte ik het huis uit vanwege doorlopende ruzies. Ik heb hier toen in Overvecht nog een jaar fijn gewoond, totdat ik dakloos werd. Dat ben ik ongeveer 3 jaar geweest. Het viel mij destijds op dat de beslissers mijn leefwereld totaal niet kenden. Daarom stelde ik mij op mijn 23ste kandidaat voor de gemeenteraad in Utrecht en werd raadslid. Zo heb ik mij langzaam kunnen ontworstelen aan de armoede.’ Na zijn raadsperiode werkte hij voor belangenorganisaties voor dak- en thuislozen zoals U-2B Heard en stichting Goud. Ook adviseerde hij het Nationaal Plan Dakloosheid. Tegenwoordig is Vonk in dienst van Van Oort & Van Oort Public Affairs, waar hij onder meer opdrachten doet voor Nationaal Fonds Kinderhulp.
Dannenberg uit diep respect voor hoe Vonk, ondanks die valse start, in het leven staat. Ook hij heeft in zijn jonge jaren het nodige moeten doorstaan. Tijdens zijn tienerjaren werd zijn vader eerst blind en kreeg daarna een hartaanval en longkanker. ‘Hij was niet zo goed in het omgaan met zijn beperkingen. Op mijn zestiende overleed hij. Toen uit een test bleek dat ik interesse had voor bestuurlijke en sociale beroepen, koos ik voor de Sociale Academie en brak met de orthodoxe geloofsgemeenschap waar ik uit afkomstig was. Zo verloor ik in één klap mijn totale netwerk. Mijn eerste werkgever was het Leger des Heils. Daar ging ik werken met de zwaarste verslaafden. Het lukte om velen van hen te helpen tot totaal ander gedrag te komen. Het geheim was dat het zo op de relatie gericht was. De directeur – een vader voor mij – gaf zijn schoenen bijvoorbeeld aan een dakloze die hij hielp. In mijn negentienjarige loopbaan bij het Leger des Heils heb ik ondervonden hoe moeilijk mensen het soms hebben. Zo zag ik kinderen met zwarte stompjes in hun mond. Zij dronken alleen nog suikerwater om, ondanks de honger, in slaap te kunnen vallen. Het Leger des Heils heeft mij diep gevormd. Daar leerde ik oordeelloos luisteren. Het uitgangspunt was: het verhaal van de mens is het vertrekpunt voor de hulp. Als een plantje verwelkt, ligt dat niet aan het plantje. Dan staat het gewoon niet op de goeie plek in de tuin.’ Na zijn periode als hulpverlener werkte Dannenberg onder meer als wethouder Zorg en Publieke Gezondheid in Zwolle. Tegenwoordig is hij lid van de Raad voor de Volksgezondheid & Samenleving en voorzitter van de ZonMw-commissie Wat werkt voor de jeugd. Door de jaren heen is zijn focus veranderd. ‘Toen ik in de uitvoering werkte, richtte ik mij op individuele oplossingen. Toen ik in het beleid kwam, ben ik meer gaan kijken: wat zijn de patronen waardoor zoveel mensen aan lagerwal raken? Mensen worden naar buiten geduwd door mechanismen, zoals oplopende kosten door schulden en een chaotische administratie.’
‘Het moet diverser. In politiek en beleid zitten bijna alleen mensen die níet weten wat het betekent om bestaansonzeker te zijn.’
Vonk en Dannenberg vinden dat de huidige aanpak van gezondheidsverschillen en armoede weinig effectief is. Dit heeft te maken met de wirwar aan regelingen.
Dannenberg: ‘De stad Utrecht alleen al telde 50 inkomensondersteunende regelingen. Mensen moeten gemiddeld 13 regelingen bij elkaar sprokkelen om rond te komen. En er zitten allemaal gemene valletjes in. Bij de ene regeling mag je wat sparen, bij de andere word je dat aangerekend. Om dat te doorgronden, moet je een hoogopgeleide boekhouder zijn.’
Vonk: ‘En dat vragen we van mensen bij wie het IQ door de stress met 15 punten kan kelderen.’
Dannenberg: ‘We willen deze mensen die in de stress zitten ongezond gedrag, zoals roken, afleren. Dat is alleen niet het juiste moment. Als een soldaat in een loopgraaf de kogels om de oren vliegen, moet je die niet vragen om te stoppen met roken. Zo is het ook met gezond eten. Wie geen geld heeft, kiest niet voor broccoli maar voor een frikandel. Je gaat vet-, zout- en suikerrijk voedsel eten. Dan heb je even geen honger meer.’
Vonk: ‘In zo’n stresssituatie speelt ook mee dat je energie wilt sparen. Broccoli moet je koken, snijden en je moet er een gerecht omheen verzinnen. Met een diepvrieszak patat, een doos frikandellen en een zak appelen, kun je een week vooruit. De tijd die overblijft heb je nodig voor hulpverleners.’
Dannenberg: ‘We investeren tonnen in hulpverleners maar vergeten te investeren in de basis: dag- en nachtritme, gezond eten en iets te doen hebben.’
Hoe kan het dat het beleid onvoldoende aansluit op wat werkelijk nodig is?
Vonk: ‘Omdat de beleidsmaker in de toren niet de buurman is van degene voor wie het beleid is bedoeld. Ik denk dat daar de basis ligt waarom het zo ver uit elkaar is gaan lopen. Dat was in de tijd van de verzuiling anders. Toen kwamen mensen van verschillende inkomensniveaus elkaar meer tegen en hielpen elkaar vaker in steunnetwerken. In deze op het individu gebaseerde samenleving word je sneller op achterstand gezet. Het systeem vraagt steeds meer. Mensen raken daardoor gedesillusioneerd en kloppen niet meer aan bij de overheid voor ondersteuning.’
Dannenberg: ‘Binnen de zuilen waren sterk en zwak meer verbonden dan nu. Als je op zondagochtend de kerk verliet, dan had je de wijkagent, de huisarts of de leerkracht die jou en je gezin kenden. De wijkzorg, het maatschappelijk werk en de verzorgingshuizen van vroeger zijn in de samenleving ontstaan. Later is dat maatschappelijk weefwerk uit elkaar getrokken. Nu is zorg en welzijn vooral een verantwoordelijkheid van professionals. Taken van de lokale samenleving zijn diensten van instanties geworden. We werken nu volgens een compromis van links en rechts: een hoog voorzieningenniveau met een erg complexe toegang. Dit heeft geleid tot een disfunctioneel doolhof van regelingen waarin mensen verzuipen. Laten we daarmee stoppen.’
Vonk: ‘Die regelzucht leidt tot absurde situaties. Zo passen we in de Wet maatschappelijke ondersteuning een zelfredzaamheidscriterium toe op dakloze mensen. Als jij 2 ton op de bank hebt en huishoudelijke hulp nodig hebt, dan krijg je die, omdat je niet zelfredzaam genoeg bent. Als je dakloos bent, krijg je geen opvang of ondersteuning, omdat je zelfredzaam bent.’
Dannenberg: ‘We focussen nu, bijvoorbeeld in het zorgstelsel, veel te veel op de persoon en te weinig op het collectief. We zijn goed in bulkwerk maar erg slecht in mensen en wijken met multi-problematiek.’
Is er een voorbeeld van een voorziening die jullie wel aanspreekt?
Dannenberg: ‘Ja. De gemeentelijke regeling rond het Bouwdepot voor kwetsbare jongeren die dakloos zijn of dreigen te worden. Deze biedt een jaar lang maandelijkse financiële steun om aan je toekomst te werken. De jongeren die daar recht op hebben, krijgen gewoon het bestaansminimum. Er zitten geen eisen aan. Na afloop blijkt bijna de helft naar school te gaan, schulden af te lossen en het sociaal netwerk te herstellen. Ze wonen allemaal.’
Vonk: ‘Jammer genoeg zegt dit kabinet (op het moment van het interview is het kabinet-Schoof nog niet gevallen, red.) tegen de gemeentes die dit doen: leuk dat het werkt, maar dit mag niet, omdat het meer is dan de bijstand. Dus u mag stoppen.’
Is het stoppen van zo’n regeling te rijmen met de aandacht voor bestaanszekerheid in de landelijke politiek?
Vonk: ‘Absoluut niet.’
‘We investeren tonnen in hulpverleners maar vergeten te investeren in de basis: dag- en nachtritme, gezond eten en iets te doen hebben.’
Dannenberg: ‘Het is jammer dat gemeenten openlijk goede sier maakten met de resultaten en kritiek leverden op de Rijksoverheid. Anders was het misschien onder de kabinetsradar gebleven.’
Hoe bereiken we de mensen die de hulp het meest nodig hebben?
Dannenberg: ‘Goed beleid begint met het signaal: jullie horen erbij en jullie doen ertoe. De lijn moet zijn dat je nabij bent en vraagt wat mensen werkelijk nodig hebben en waar hun talenten liggen. In welke context komen ze weer tot heling en bloei?’
Vonk: ‘Het moet diverser. In politiek en beleid zitten bijna alleen mensen die níet weten wat het betekent om bestaansonzeker te zijn. Bij het maatschappelijk werk zie je ook vooral professionals die in hun omgeving nooit zoiets als een uithuiszetting hebben meegemaakt. Zonder de juiste diploma’s kom je daar niet tussen. Er komt wel wat meer ruimte voor het betrekken van ervaringsdeskundigheid bij beleid. Maar de drempels zijn voor de mensen met een achtergrond zoals ik te hoog om echt mee te mogen doen. Je moet de mazzel hebben om een of twee mensen tegen te komen die zeggen: volgens mij snap jij dit wel.’
Dannenberg: ‘Om goed beleid te maken hebben we wetenschappelijke kennis, professionele kennis en ervaringskennis nodig. En die 3 onderdelen moeten even zwaar wegen.’
Vonk: ‘Dat is nu nog niet zo. De wetenschappelijke kennis van het beleid en de vakkennis van professionals zijn goed vertegenwoordigd. De derde kennisbron – bijvoorbeeld welke patronen spelen als je in zo’n situatie zit – komt er slechts mondjesmaat doorheen.’
Dannenberg: ‘Om als ervaringsdeskundige te bereiken dat ze naar je luisteren moet je vaak eerst op die andere twee gaan lijken.’
Hoe ziet een werkende aanpak eruit?
Dannenberg: ‘Als een stoel op 4 poten. Je moet een zekerheid hebben van inkomen, huisvesting, toegang tot onderwijs en zorg en er moet een vorm zijn van meedoen in de samenleving. In ons RVS-advies Een eerlijke kans op gezond leven hebben we 3 kernadviezen gegeven voor zo’n aanpak. Advies één is dat je een integraal programma nodig hebt. Dus niet met een optocht hulpverleners de wijk in om overgewicht te bestrijden, maar werken aan gezondheid, onderwijs, inkomen, huisvesting en meedoen. Punt twee is een gebiedsgerichte aanpak. Indiceer niet een individu, maar een wijk. De derde is een lange adem. In de wijken waar de problemen het grootst zijn, worden ze gek van het zoveelste kortdurende onderzoeksprojectje. Een minimale termijn waarop je structureel aan die problemen moet werken is 20 jaar, zoals nu gebeurt met de Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid-aanpak. Dat is integraal – met meer ministeries – gebiedsgericht en met een lange termijn. Ik denk dat het wat kan worden als dappere gemeenten hiervoor durven kiezen. Ze moeten zich dan niet laten leiden door de zucht naar verantwoording van de afzonderlijke ministeries, maar door wat echt werkt in de wijk.’
Vonk: ‘Ook de jongeren verdienen onze langdurige en structurele aandacht. Daar is gewoon de meeste winst te halen. Laten we de big five – inkomen, huisvesting, steunnetwerk, school/werk en welzijn – voor hen op orde brengen. Dan denk ik dat je in een aantal generaties dit veelkoppige monster kunt bestrijden.’ ←